-
1 aankondigen
1 [algemeen] annoncer♦voorbeelden:een huwelijk aankondigen • faire part d'un mariageiets met veel ophef aankondigen • annoncer qc. en fanfareII 〈wederkerend werkwoord; zich aankondigen〉1 [zich openbaren] se révéler (comme) -
2 melden
1 [laten weten] communiquer (qc. à qn.)⇒ faire savoir (qc. à qn.)2 [aankondigen] annoncer3 [gewag maken] mentionner♦voorbeelden:II 〈wederkerend werkwoord; zich melden〉1 [aanmelden] se présenter♦voorbeelden: -
3 aandienen
1 [aankondigen] annoncerII 〈wederkerend werkwoord; zich aandienen〉1 [zich willen laten gelden] se faire passer (pour)
Перевод: с нидерландского на французский
с французского на нидерландский- С французского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Французский